Een stamboom - Matteus 1:1-17

Een stamboom is geschiedenis. Het is de geschiedenis van één familie en tegelijk ook de geschiedenis van de tijd waarin zij leefden. Matteüs begint zijn evangelie met een stamboom van Jezus. Het is een lange lijst met allerlei namen. Samen is het een hele geschiedenis. En nu dus een nieuwe geboorte in die lijn: Jezus.

Een Joodse geschiedenis…

De stamboom van Jezus is de geschiedenis van Israël in het klein. Er komen veel namen langs: sommige zijn heel bekend en andere niet. De belangrijkste drie momenten herhaalt Matteüs aan het begin en het einde: Abraham, David en de ballingschap in Babel. Tussen die momenten zitten precies drie rijtjes van veertien namen.

De stamboom begint bij Abraham en loopt daarna via Izaäk en Jakob. Dat zijn de drie aartsvaders, de familie waar het hele volk van afstamt. Abraham was de eerste, de stamvader. Jezus staat in dit rijtje. Hij hoort bij het Joodse volk en hun geschiedenis. En daarbij hoort de geschiedenis met de God van Abraham, Izaäk en Jakob. En dat begon met de belofte aan Abraham en zijn nakomelingen: God zegent hen en zij zijn tot zegen voor de volken (Genesis 12).

Het tweede hoogtepunt in de familiegeschiedenis is David, de meest bekende en belangrijke koning uit Israëls verleden. Hij stond aan het begin van een lang koningshuis: 400 jaar zaten zijn nakomelingen op de troon in Jeruzalem. Er is zelfs een belofte van God dat het koningshuis van David altijd blijft bestaan (2 Samuel 7). Jezus is niet zomaar een Jood: hij is onderdeel van een koninklijke lijn met een grote belofte.

Het derde moment in de geschiedenis is de ballingschap. Dat is het dieptepunt van de geschiedenis: Jeruzalem verwoest, de tempel verbrand en de koning gevangen genomen. De laatste koning, Jojachin, gaf zich over en werd meegenomen naar een gevangenis in Babel. Hij werd nog wel opgevolgd door zijn oom Sedekia, maar die werd elf jaar later blind gemaakt en ook gevangen gezet. Het koningshuis van David was daarmee ten einde (2 Koningen 25). Na de ballingschap was er hoop op herstel, maar dat liep op niets uit. Jojachin ontving wel gratie na vele jaren, maar keerde niet terug. Zijn zoon Seältiël en kleinzoon Zerubbabel keerden wel terug, maar werden geen koning in Jeruzalem. De ballingschap is het einde van de koningshuis van David.

En de volgende stap komt nu, zegt Matteüs. Wat zal de rol van Jezus zijn in deze geschiedenis van belofte, koningschap en ondergang? Daarover gaat zijn boek.

.. met invloed van buiten

De stamboom heeft een vast ritme: vader X kreeg zoon Y. Zo volgen de generaties elkaar op in deze Joodse stamboom. Maar op vier plekken gaat het anders en staat ook de moeder erbij. Het gaat om Tamar, Rachab, Ruth en de vrouw van Uria (vs.7). De verhalen hierover zijn te lezen in Genesis 38, Jozua 2, Ruth 1-4 en 2 Samuel 11. Het zijn alle vier bijzondere situaties, omdat het gaat over mensen die niet bij het Joodse volk hoorden. Tamar, Rachab en Ruth kwamen van buiten. En Bathseba was wel Joods, maar haar man Uria niet. Daarom wordt zijn naam genoemd en niet die van Bathseba zelf. Matteüs maakt zo duidelijk dat de familie van Jezus niet 100% Joods is.

In twee van de vier situaties gaat het er bovendien ook erg rommelig aan toe. Tamar verkleed zich als prostituee om er voor te zorgen dat haar schoonvader Juda haar zwanger maakt en David maakte Bathseba zwanger en vermoordt daarna haar man Uria. De voorouders van Jezus waren blijkbaar niet allemaal brave mensen.

3 x 14?

De stamboom van Abraham naar Jezus bestaat uit precies drie setjes van veertien namen. Dat klinkt te mooi om waar te zijn en dat is het ook. We kunnen de lijst naast andere stambomen uit de Bijbel leggen (Ruth 4, de namen in Koningen en Kronieken) en dan zie je verschillen. Het eerste rijtje klopt wel, maar bij de tweede en derde serie is dat niet zo. In het tweede rijtje laat Matteüs een paar namen namen weg om op veertien te komen. Tussen Joram en Uzzia horen nog drie koningen (Achazja, Joas en Amasja) en tussen Josia en Jechonja ontbreekt er nog één (Jojakim). De derde rij is juist te kort en telt maar dertien namen. Jechonja moet je tellen als laatste in de tweede serie én als eerste in de derde serie om te zorgen dat Jezus nummer 42 in de rij is.

  1. Abraham
  2. Isaak
  3. Jakob
  4. Juda
  5. Peres
  6. Chesron
  7. Aram
  8. Amminadab
  9. Nachson
  10. Salmon
  11. Boaz
  12. Obed
  13. Isaï
  14. David
  1. Salomo
  2. Rechabeam
  3. Abia
  4. Asaf
  5. Josafat
  6. Joram
    1. Achazja
    2. Joas
    3. Amasja
  7. Uzzia
  8. Jotam
  9. Achaz
  10. Hizkia
  11. Manasse
  12. Amos
  13. Josia
    1. Jojakim
  14. Jechonja/Jojachin
  1. Jechonja
  2. Sealtiël
  3. Zerubbabel
  4. Abiud
  5. Eljakim
  6. Azor
  7. Sadok
  8. Achim
  9. Eliud
  10. Eleazar
  11. Mattan
  12. Jakob
  13. Jozef
  14. Jezus

Matteüs schuift de namen dus bewust in een rooster van 3x14 vanwege een symbolische betekenis. Dat is niet vreemd, want dat was gebruikelijk in die tijd. Maar wat is die betekenis dan? Matteüs schrijft het er niet bij en wij mogen het zelf uitpuzzelen. Er zijn twee goede mogelijkheden.

Het getal 14 kan een extra verwijzing zijn naar koning David. Het Hebreeuws heeft namelijk geen aparte cijfers, maar gebruikt letters om te tellen: a = 1, b = 2 (maar dan met Hebreeuwse letters natuurlijk). De letters van 'David' zijn samen 14. Je schrijft 'dwd' (alleen medeklinkers) en de 'd' is de vierde letter en de 'w' is de 6e letter. Dat maakt 4+6+4 = 14. De nadruk ligt dan op Jezus als nakomeling van David.

De 14 kan ook verwijzen naar het getal 7. Zoals een week zeven dagen heeft, zo staat het getal zeven voor iets dat afgerond en compleet is. In totaal zijn er 6 x 7 namen in de rij en vormt de geboorte van Jezus het begin van de volheid: de 7e zeven.